De laan uit met Van der Laan De Staatssecretaris van Cultuur Mevrouw Medy van der Laan werd na haar eerste beleidsnotities met opluchting door het kunstenveld onthaald. Eindelijk weer eens een bewindspersoon die zich niet al te zeer inhoudelijk bemoeit met de kunstensector. Dat laatste valt echter nog te bezien. Op 14 januari zette zij op uitnodiging van de Federatie van Kunstenaars-verenigingen haar plannen uiteen. Hier volgt een reactie op enkele van haar opmerkingen: De geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving (18.5 miljoen euro op jaarbasis), bestemd voor de lagere overheden, moet volgens Medy van der Laan voortaan anders worden gebruikt. Veel minder gemeenten zullen direct door het rijk worden gesubsidieerd (van 30 naar 9 gemeenten). De provincies mogen zelf beslissen waar het geld naar toe gaat. Het Rijk wil nog slechts rechtstreeks geld inzetten om de infrastructuur van een aantal steden gericht te verbeteren. Zo moeten de grote steden uitgroeien tot ‘centres of excellence’, bijvoorbeeld Arnhem modestad en Eindhoven als stad van de vormgeving.
De provincies mogen dan wel zelf besluiten waar het geld naar toe gaat maar de Staatssecretaris stelt verschillende malen uitdrukkelijk dat het niet besteed mag worden aan individuele subsidies. Voor de kunstenaar wordt het steeds moeilijker financieel het hoofd boven water te houden. De WIK is zeer tijdelijk van aard en biedt niet genoeg tijd om een zelfstandige beroepspraktijk op te bouwen. Mevrouw de Staatssecretaris is niet genegen zich in te zetten voor een verlenging van de WIK-periode. Kunstbeoefening met een bijstandsuitkering is al niet meer mogelijk. Individuele ondersteuning van het Fonds BKVB is maar voor minder dan 6% van de kunstenaars weggelegd en gevreesd wordt dat het aantal te verstrekken subsidies door budgettaire kortingen zal afnemen. Galeries eisen bij verkoop 50% van de opbrengst op. En nu mag dan ook niet langer de geldstroom BKV ten goede komen aan het inkomen van de kunstenaar. De Staatssecretaris wil zich nog meer afzetten tegen het van oudsher ingezette inkomensbeleid van kunstenaars. Alsof daar nog veel van over gebleven was. De provincies kunnen in het vervolg zelf beslissen hoe ze de gelden willen inzetten, als het vooral maar niet wordt besteed aan individuele subsidies. Ook hier moet de autonome kunst het weer afleggen tegen de modieuze nadruk op projecten en produkties. Het gemak en de onwetendheid waarmee de Staatssecretaris zich over de sociaal-economische positie van kunstenaars uitlaat, is ronduit stuitend te noemen. Het Fonds BKVB is het enige fonds waar kunstenaars in het vervolg nog terecht kunnen voor individuele subsidies. Wie niet aan de criteria van het Fonds voldoet krijgt geen ondersteuning. Ook hierdoor zal verschraling plaatsvinden van het aanbod en zullen de opvattingen van het Fonds het aanzicht van de Nederlandse kunst in hoge mate gaan bepalen. Mevrouw
de Staatssecretaris wil vooral inzetten op internationale kwaliteit. Volgens
haar moet de Nederlandse beeldende kunst strategisch worden gepositioneerd
in een internationale context. Daarom moet er geduldig worden geïnvesteerd
in talent dat de kwaliteit en ambitie heeft om de internationale concurrentie
aan te gaan. Aldus de Staatssecretaris.
De
plannen van de Staatssecretaris hebben verregaande slechte gevolgen voor
de sociaal-economische positie van beeldende kunstenaars, brengen de regionale
spreiding van kunst in gevaar, leiden tot kaalslag en verschraling, bedreigen
de beoefening van autonome kunst, zijn een typisch produkt van schematisch
en bureaucratisch denken en tenderen naar de bevoordeling van de door
een zeer beperkte groep gewaardeerde ‘mainstream-kunst’. Gelukkig wordt het straks weer lente. Paul Dikker Uit: BBK-krant nummer 262, maart 2004
|