Paul Dikker – Handelsondernemer in Wereldkunst Paul Dikker is een internationaal werkend beeldend kunstenaar die van zijn kunst leeft. In dit portret schetst hij zijn ontwikkeling als kunstenaar en ondernemer. Op jonge leeftijd komt hij in aanraking met de schilderkunst. Hij wordt aangenomen op de Rijksacademie van beeldende kunsten en zoekt na afloop van zijn studie naar een vorm van zijn kunstenaarschap. Zijn identiteit als ondernemer ontwikkelde zich pas daarna en vereiste een psychologische omslag. De hoge verkoopcommissies van galerieën zijn debet aan de slechte economische positie van veel kunstenaars. Paul Dikker beheert daarom zijn eigen projecten. Het plezier, de moeilijkheden en de ambivalenties van dat kritisch ondernemerschap, beschrijft hij in enkele kanttekeningen tot besluit. Bij
wijze van inleiding Ook om een andere reden hoeft mijn werk niet zo nodig op een dergelijke beurs te hangen. In Nederland heeft het nieuwe rechtse kabinet Rutte per 1 januari 2011 de BTW op kunstwerken verhoogd van 6 naar 19%. Dit is een regelrechte aanslag op de toch al kwetsbare kunstsector. Ik vroeg mij af hoe de prijzen zich hadden ontwikkeld. Zou men de verhoging van 13% doorberekenen aan de klant? Het viel mij op dat de prijzen tamelijk schappelijk waren en niet substantieel hoger dan voorheen. En ik dacht met enige droefenis aan mijn collega’s. Want van de bedragen op de prijskaartjes gaat eerst 19% BTW af, en vervolgens moet er dikwijls 50% verkoopcommissie aan de galeriehouder worden betaald. Dat betekent dat de kunstenaar die het werk heeft gemaakt, er wel zeer bekaaid afkomt. Van een werk van 4000 euro blijft 1680 euro voor de kunstenaar over. Daar moet het materiaal van worden betaald, de lijst om het schilderij en de atelierhuur. Hoeveel werken moet je dan per jaar maken en verkopen om een rendabele beroepspraktijk te voeren? En hoeveel tijd mag je voor dat geld aan een schilderij werken? Een ding weet ik wel. Ik leef nu een kleine twintig jaar louter en alleen van de verkopen van mijn schilderijen en van opdrachten die ik af en toe verwerf. Mijn beroepspraktijk en de manier waarop ik mijn schilderijen maak zou ik hoogstwaarschijnlijk niet kunnen voortzetten. Ik maak maar 10 tot 20 schilderijen per jaar, plus eenzelfde aantal kleine werken op papier. Als ik daar de BTW en de 50% verkoopcommissie van moet afdragen, houd ik met het huidige prijsniveau nooit genoeg over om van te leven. Tenzij ik erg beroemd word en de prijzen voor mijn werk enorm stijgen, maar die illusie heb ik niet en die ambitie heb ik ook nooit gehad. Een andere mogelijkheid is om mijn productie op te voeren en slordiger te gaan werken of in serie te produceren. Maar mijn werk is me te dierbaar om dergelijke concessies te doen. Voor mij is kunst de belichaming van het rijk der vrijheid, de onvoorwaardelijke verbeelding van schoonheid, een uitdrukking van het wezen der dingen. Kunst dient geen doel en is in die zin onbaatzuchtig. Vanaf het moment dat ik kunstenaar ben geworden, heb ik altijd voor de kunst gekozen en mijn leven daar op afgestemd. Daarom heb ik het beheer over mijn eigen schilderijen behouden en werk ik slechts incidenteel met galerieën samen. Als cultureel ondernemer bekijk ik elke keer opnieuw met wie en waar ik samenwerk. Daarover later meer. Kindertijd Mijn eerste echte fascinatie voor tekenen en schilderen ontstond bij de buurjongen van mijn oma uit Amsterdam. Die was een paar jaar ouder dan ik en heel erg goed met zijn handen. Toen ik klein was maakte hij een houten vliegtuigje voor mij waar ik zeer van onder de indruk was. Ik herinner mij dat ik rond mijn 10de een keer bij hem langs ging en dat hij was gaan schilderen. Op een echte schildersezel stond een prachtig schilderij, ik zie het nog zo voor me. Ik wist onmiddellijk: dat wil ik ook. Mijn ouders zorgde ervoor dat ik tekenlessen kreeg van een tamelijk bekende kunstenaar die ook in Zandvoort woonde. Later kregen wij thuis een buurman die een zeer expressieve en aanstekelijke schilder was; rond mijn veertiende heb ik mijn eerste olieverfschilderijtjes gemaakt. Op de middelbare school nam mijn belangstelling verder toe en kreeg ik in de pauzes extra les in kunstgeschiedenis. Academiejaren Groei
van mijn identiteit als kunstenaar Het is onmogelijk om direct na de academie al een renderende beroepspraktijk te hebben. Je werk moet zich nog helemaal ontwikkelen, je identiteit als kunstenaar moet zich nog vormen, en je moet ervaring opdoen met wat we hier dan maar ondernemerschap zullen noemen. Wat voor prijs moet je bijvoorbeeld voor een werk vragen? Waar ga je exposeren? Wie nodig je uit? Hoe maak je een persbericht? Toen ik op de academie zat, was daar in het curriculum nauwelijks aandacht voor en dat schijnt niet veel beter te zijn geworden. In Nederland bestaat er nu een speciale regeling, de WWIK, de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars, waarin het jonge kunstenaars mogelijk wordt gemaakt een aantal jaren in betrekkelijke rust hun beroepspraktijk op te bouwen. Via het zogenaamde flankerend beleid krijgen zij cursussen en loopbaanbegeleiding aangeboden en kunnen werkervaring op doen. Helaas is de Nederlandse regering voornemens deze succesvolle regeling af te schaffen, zelfs tegen de wil van de uitvoerende gemeentes in. In de eerste jaren na de academie zocht ik naar mijn eigen vorm. Ging ik schilderen naar de werkelijkheid, zou ik fantasievoorstellingen maken of misschien abstract werken? Mijn werk ontwikkelde zich via verschillende stijlen tot een definitieve vorm, mijn vorm, die weliswaar in de loop der jaren aan verandering onderhevig was, maar niettemin herkenbaar blijkt te zijn als mijn eigen formeel-figuratieve benadering. Het aardige is, dat die eigenlijk is ontstaan in een opdrachtsituatie. Ik had de directeur van de faculteit geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam benaderd tijdens een grootscheepse renovatie van haar onderkomen. Zou ik niet voor de kunst kunnen zorgen in het vernieuwde gebouw? Ik kreeg toestemming om met een plan te komen, maakte een maquette en een ontwerp voor acht schilderijen. Uiteindelijk kreeg ik toestemming om die ook daadwerkelijk uit te voeren. De praktische problemen waar ik mij voor gesteld zag, vroegen om een benadering die heel goed bij mij bleek te passen en die het vertrekpunt werd van mijn eigen werkwijze. Zo beperkte een opdracht dus niet zozeer mijn vrijheid, maar bood het juist een kader op basis waarvan ik mijn grenzen kon verleggen. Later heb ik meermalen meegemaakt dat een opdrachtsituatie leidde tot nieuwe uitdagingen en ontwikkelingen in mijn werk. Tegelijkertijd las ik in die beginjaren boeken over kunst en esthetica en ontdekte ik geleidelijk aan wat ik wilde en wat mijn eigen standpunten waren. Ook verdiepte ik mij in teksten van beroemde kunstenaars als Van Doesburg, Mondriaan, Kandinsky, De Koning en Beuys, en wond ik mij op over de vaak onvoorstelbare onzin ervan. Ik denk dat ik daarbij veel heb gehad aan mijn wetenschappelijke achtergrond. Die stelde mij in staat om mij kritisch te verhouden tot teksten en attitudes die in de kunstwereld algemeen werden geaccepteerd, maar waarvan ik vond dat er nogal wat op af te dingen viel. Mijn studie politicologie gaf mij niet alleen een basis om helder en kritisch te denken, maar ook de vaardigheden om mijn standpunten mondeling of schriftelijk te verwoorden. Ook dat is heel belangrijk voor het ondernemerschap dat je als kunstenaar aan de dag moet leggen. Groei
van mijn identiteit als ondernemer Voor het eerst leek het mogelijk om de ambitie te realiseren die ik wel had met mijn werk. Ik wilde zelfstandig zijn en in mijn eigen levensonderhoud kunnen voorzien met het maken van mooie schilderijen. Misschien was het mooi inlijsten van mijn werk wel de eerste werkelijke daad van echt ondernemerschap. Ik werd mij hoe langer hoe meer bewust van de positie van de kijker. Waarom en wanneer zou die overgaan tot aankoop van een kunstwerk? Hoe maak ik zelf eigenlijk mijn keuzes als ik iets wil aanschaffen? En ik realiseerde mij dat het geklaag van veel van mijn collega’s over het gebrek aan belangstelling en koopbereidheid van het publiek, niet terecht is. Interesse moet je zelf wekken. Die klant komt niet vanzelf naar mij toe, waarom zou hij of zij ook? Ik begon te praten en te lezen over marketing en verkooptechnieken, over het maken van publiciteit, over anders denken, omdenken, netwerken, honderd manieren om succes te hebben en noem maar op. Niet dat ik nu alles even serieus nam, maar ik kreeg wel nieuwe ideeën en werd gestimuleerd om te zoeken naar nieuwe wegen. Een van de dingen bijvoorbeeld die echt zijn blijven hangen heeft betrekking op netwerken. Heel simpel: voor netwerken moet je naar buiten. Dat heb ik altijd in mijn hoofd en het helpt mij soms om een opening of evenement te bezoeken waar ik eigenlijk geen zin in heb. Dat bewustzijn van de positie van het publiek was op een bepaalde manier ook heel bevrijdend. Voorheen was ik als kunstenaar afhankelijk van het acteren van de ander. Ik was degene met de vraag. Maar in de loop der jaren draaide dat om. Hoe langer hoe meer ging ik zelf als cultureel ondernemer handelen. Ik werd degene die iets te bieden had. Deze omslag was psychologisch niet gemakkelijk, vooral omdat je als kunstenaar de markt op gaat met het product dat je zelf hebt gemaakt. Een afwijzing kan dan al snel worden ervaren als iets heel persoonlijks. En het zelfvertrouwen dat je nodig hebt om een ander te overtuigen, kan al snel worden gevoeld als onecht en pretentieus. Juist omdat je als maker de beperkingen zo goed kent van je product. Ik heb dit in mijn hoofd zo opgelost dat ik als kunstenaar doe wat ik kan. Het is wat het is, beter of anders kan ik het niet. Uiteindelijk is die zelfacceptatie nodig om actief en effectief te zijn, zowel op artistiek als commercieel gebied. In de afgelopen decennia is mijn werk zich qua vorm en inhoud blijven ontwikkelen. Ik werk gestaag door aan de opbouw van mijn oeuvre en exposeer mijn recente schilderijen minstens enkele keren per jaar. Nieuwe inspiratiebronnen vond ik in andere landen. Vanaf 2006 werk ik regelmatig enkele maanden achtereen in Noorwegen. Ik heb daar net als in Nederland nieuwe contacten gelegd, die hebben geleid tot een extra afzetgebied. Regelmatig exposeer ik mijn Noorse werk nu ook in Noorwegen en gelukkig koopt men mijn schilderijen daar ook. Er is een boek met afbeeldingen van mijn schilderijen gemaakt waarvoor ik zelfs een subsidie van de Noorse staat heb ontvangen. Het boek is uitgebreid (en zeer positief) besproken in de landelijke pers. Enkele
kanttekeningen tot besluit Ik realiseer me ook dat mijn positie waarschijnlijk niet beter of anders wordt. Zonder goede galerie en presentaties op internationale beurzen is er weinig kans op een doorbraak in de officiële kunstwereld. Dat is een nagenoeg gesloten systeem waarin kunstenaars, galeriehouders, museumdirecteuren, curatoren, collectioneurs en kunstrecensenten via informele spelregels, nauw met elkaar verbonden zijn. Als kritische buitenstaander zal ik mijn hele leven hard moeten werken om met mijn kunst in mijn levensonderhoud te voorzien. Ik heb geen pensioen of arbeidsongeschiktheidsverzekering en ieder jaar is het weer de vraag of het zal gaan lukken. Ook dat is mij wel eens zwaar te moede met het vorderen der jaren. Daar komt bij dat mijn natuurlijke omgeving, mijn eigen trouwe publiek, ook ouder wordt en daardoor minder snel geneigd zal zijn om nieuwe schilderijen aan te schaffen. Er komt een moment dat ik een nieuw en jong publiek bereid moet vinden. Maar jongeren zullen eerder interesse hebben in hun eigen leeftijdgenoten. Voor de toekomst voorzie ik hier een probleem. Zou het zelfs sowieso een goed idee zijn om in mijn denken een onderscheid in doelgroepen te maken? Dit zijn typische vragen op het gebied van marketing en publiciteit. Maar het ontbreekt me als ondernemer aan de kennis en ervaring om effectieve oplossingen te bedenken en die ook daadwerkelijk te implementeren. Ik heb eens het initiatief genomen om met een aantal mensen te brainstormen over de verdere uitbouw van mijn kunstenaarspraktijk, maar daar kwamen toch geen direct bruikbare aanknopingspunten uit. Daar komt nog een
andere kwestie bij. Ik heb er niets tegen om mijn integer gemaakte schilderijen
aan te bieden op de markt. Integendeel, het pleziert mij om mij zakelijk
op te stellen en te denken als een ondernemer. Ik verbeeld mij met een
glimlach als een Boorman de eigenaar te zijn van een Handelsonderneming
in Wereldkunst. Zeker op het moment dat ik in mijn nette pak voor een
receptie op de Nederlandse Ambassade heen en weer vlieg naar Oslo om
te netwerken. Mijn kosten financier ik uit eigen middelen zodat ik onafhankelijk
ben en over mijn eigen tijd kan beslissen. Ik haal erg veel voldoening
uit de verkoop van mijn schilderijen en ik vind het fijn als ze bij
de mensen thuis boven de bank hangen. Zoals ik verschillende keren meemaakte,
zijn er zelfs die hun interieur aanpassen aan een nieuw schilderij. Het zijn ideeën, jazeker, maar ondergraaf ik daar nu juist niet mijn identiteit als integere kunstenaar mee? Zou ik met een dergelijke commerciële manier van handelen niet juist afbreuk doen aan mijn profiel, aan mijn ‘merkwaarde’? Of kan ik misschien effectiever als ondernemer optreden op een geheel andere manier? Moet ik volgens heel andere lijnen denken? Op de achtergrond
van mijn bestaan als kunstenaar spelen dergelijke vragen een rol. Ik
beleef er zeker ook plezier aan om ermee bezig te zijn. Dagelijks gaat
er van alles door mijn hoofd maar dat ene, briljante idee waar ik ineens
een groot publicitair en commercieel succes mee boek, moet nog altijd
komen. Het komt niet. Daar ben ik misschien net iets teveel kunstenaar
en te weinig ondernemer voor. |