Paul Dikker – Handelsondernemer in Wereldkunst

Paul Dikker is een internationaal werkend beeldend kunstenaar die van zijn kunst leeft. In dit portret schetst hij zijn ontwikkeling als kunstenaar en ondernemer. Op jonge leeftijd komt hij in aanraking met de schilderkunst. Hij wordt aangenomen op de Rijksacademie van beeldende kunsten en zoekt na afloop van zijn studie naar een vorm van zijn kunstenaarschap. Zijn identiteit als ondernemer ontwikkelde zich pas daarna en vereiste een psychologische omslag. De hoge verkoopcommissies van galerieën zijn debet aan de slechte economische positie van veel kunstenaars. Paul Dikker beheert daarom zijn eigen projecten. Het plezier, de moeilijkheden en de ambivalenties van dat kritisch ondernemerschap, beschrijft hij in enkele kanttekeningen tot besluit.

Bij wijze van inleiding
In de tweede week van januari was ik naar Realisme 11, een kunstbeurs in Amsterdam voor hedendaagse figuratieve kunst. In 32 galerieën werd werk gepresenteerd van vele bekende en minder bekende kunstenaars. Mijn schilderijen hebben daar maar een enkele keer gehangen. Daar ben ik eigenlijk niet erg rouwig om. Niet alleen omdat de overdaad aan kunstwerken op gespannen voet staat met de exclusiviteit ervan. Het lijkt wel of de gepresenteerde kunstwerken een gedaanteverandering ondergaan. Alsof ze worden geanonimiseerd en worden gedegradeerd tot vergelijkbare handelswaar. Nu is een schilderij wel degelijk handelswaar, maar het is wel mijn handelswaar, en niet het object van snelle, modieus geklede galeriehouders die het met behulp van doorzichtige praatjes proberen te verkopen. Daar gruwel ik van.

Ook om een andere reden hoeft mijn werk niet zo nodig op een dergelijke beurs te hangen. In Nederland heeft het nieuwe rechtse kabinet Rutte per 1 januari 2011 de BTW op kunstwerken verhoogd van 6 naar 19%. Dit is een regelrechte aanslag op de toch al kwetsbare kunstsector. Ik vroeg mij af hoe de prijzen zich hadden ontwikkeld. Zou men de verhoging van 13% doorberekenen aan de klant? Het viel mij op dat de prijzen tamelijk schappelijk waren en niet substantieel hoger dan voorheen. En ik dacht met enige droefenis aan mijn collega’s. Want van de bedragen op de prijskaartjes gaat eerst 19% BTW af, en vervolgens moet er dikwijls 50% verkoopcommissie aan de galeriehouder worden betaald. Dat betekent dat de kunstenaar die het werk heeft gemaakt, er wel zeer bekaaid afkomt. Van een werk van 4000 euro blijft 1680 euro voor de kunstenaar over. Daar moet het materiaal van worden betaald, de lijst om het schilderij en de atelierhuur. Hoeveel werken moet je dan per jaar maken en verkopen om een rendabele beroepspraktijk te voeren? En hoeveel tijd mag je voor dat geld aan een schilderij werken?

Een ding weet ik wel. Ik leef nu een kleine twintig jaar louter en alleen van de verkopen van mijn schilderijen en van opdrachten die ik af en toe verwerf. Mijn beroepspraktijk en de manier waarop ik mijn schilderijen maak zou ik hoogstwaarschijnlijk niet kunnen voortzetten. Ik maak maar 10 tot 20 schilderijen per jaar, plus eenzelfde aantal kleine werken op papier. Als ik daar de BTW en de 50% verkoopcommissie van moet afdragen, houd ik met het huidige prijsniveau nooit genoeg over om van te leven. Tenzij ik erg beroemd word en de prijzen voor mijn werk enorm stijgen, maar die illusie heb ik niet en die ambitie heb ik ook nooit gehad. Een andere mogelijkheid is om mijn productie op te voeren en slordiger te gaan werken of in serie te produceren. Maar mijn werk is me te dierbaar om dergelijke concessies te doen. Voor mij is kunst de belichaming van het rijk der vrijheid, de onvoorwaardelijke verbeelding van schoonheid, een uitdrukking van het wezen der dingen. Kunst dient geen doel en is in die zin onbaatzuchtig. Vanaf het moment dat ik kunstenaar ben geworden, heb ik altijd voor de kunst gekozen en mijn leven daar op afgestemd. Daarom heb ik het beheer over mijn eigen schilderijen behouden en werk ik slechts incidenteel met galerieën samen. Als cultureel ondernemer bekijk ik elke keer opnieuw met wie en waar ik samenwerk. Daarover later meer.

Kindertijd
Ik geloof niet dat ik als kind ooit gedacht had om kunstenaar te worden. Waarschijnlijk wist ik niet eens wat het was. Het gezin waar ik ben opgegroeid was een typisch middenklassegezin. Mijn moeder was huisvrouw en kreeg mij op betrekkelijk jonge leeftijd, zij was 22 jaar. Hoewel geboren in Amsterdam woonde ik mijn hele jeugd in de badplaats Zandvoort. Mijn vader werkte als vertegenwoordiger in dameskleding voor een groothandel. Mijn ouders waren politiek zeer bewust en maatschappelijk geëngageerd. Leren en studeren stonden in hoog aanzien. Mijn vader vond dat ik op 12-jarige leeftijd toch echt de krant wel moest lezen. Kunst speelde zijdelings een rol in ons gezin. Mijn ouders hadden langspeelplaten, lichte muziek en ook wat klassiek. Ze gingen naar toneel en cabaretvoorstellingen en namen ons als kinderen soms mee. Met beeldende kunst hadden ze niet expliciet iets, hoewel ze hun huis wel modern hadden verbouwd en ingericht met de nieuwste mode meubels. Van hun aannemer, een jonge, vlotte man, kochten ze na de verbouwing een door hem zelf gemaakt abstract, kleurig schilderij dat jarenlang bij ons in huis heeft gehangen. Mijn moeder nam mijn broertje en mij een enkele keer mee naar het museum, maar ik geloof niet dat dat veel indruk op mij maakte.

Mijn eerste echte fascinatie voor tekenen en schilderen ontstond bij de buurjongen van mijn oma uit Amsterdam. Die was een paar jaar ouder dan ik en heel erg goed met zijn handen. Toen ik klein was maakte hij een houten vliegtuigje voor mij waar ik zeer van onder de indruk was. Ik herinner mij dat ik rond mijn 10de een keer bij hem langs ging en dat hij was gaan schilderen. Op een echte schildersezel stond een prachtig schilderij, ik zie het nog zo voor me. Ik wist onmiddellijk: dat wil ik ook. Mijn ouders zorgde ervoor dat ik tekenlessen kreeg van een tamelijk bekende kunstenaar die ook in Zandvoort woonde. Later kregen wij thuis een buurman die een zeer expressieve en aanstekelijke schilder was; rond mijn veertiende heb ik mijn eerste olieverfschilderijtjes gemaakt. Op de middelbare school nam mijn belangstelling verder toe en kreeg ik in de pauzes extra les in kunstgeschiedenis.

Academiejaren
Toch ging ik na mijn schooltijd niet direct naar de kunstacademie maar ben ik politicologie gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Daar ontmoette ik een ouderejaars medestudent die ’s avonds op de Rijksacademie van Beeldende Kunsten zat en op zijn instigatie heb ik daar toelatingsexamen gedaan. Ik werd aangenomen en heb vijf jaar lang elke avond op de academie gewerkt, naast mijn programma’s aan de universiteit. Omdat er binnen politicologie veel ruimte was voor een eigen invulling, heb ik buiten de meer politicologische vakken, ook veel aan filosofie, kunstgeschiedenis en psychologie kunnen doen. Zeker gedurende de eerste jaren had ik helemaal niet de bedoeling om kunstenaar te worden. Ik had ook geen idee wat het kunstenaarschap behelsde. Wel had ik veel vragen. Wat is kunst eigenlijk, wat is kwaliteit, zijn daar objectieve normen voor, heeft kunst zin, is het maatschappelijk relevant? Met een aantal studenten hadden we daar levendige gesprekken over.
Ik heb het geluk gehad dat mijn docent op de academie, Paul Overhaus, zelf een zeer inspirerende kunstenaar was. Enerzijds heeft hij mij lang afgeraden om echt voor het kunstenaarschap te kiezen. Dat is immers een moeilijk bestaan en ik had met mijn politicologie toch genoeg andere beroepsmogelijkheden. Maar anderzijds heeft hij mij na mijn kunstopleiding enorm gestimuleerd en bij de hand genomen om meteen een expositie af te spreken. Zo had ik direct een doel om naar toe te werken. Ik had toen nog geen idee wat er allemaal komt kijken bij het organiseren van een tentoonstelling. Paul heeft mij alles geleerd. Tot diep in de nacht heeft hij mij geholpen met het inlijsten van mijn schilderijen. Met zijn hulp ben ik zo vanzelf het vak in gerold.

Groei van mijn identiteit als kunstenaar
Na de afronding van mijn studies moest ik natuurlijk ergens van leven. Zoals velen in die tijd vroeg ik een bijstandsuitkering als schoolverlater aan. Bij het arbeidsbureau stond ik ingeschreven als politicoloog, maar midden jaren tachtig van de vorige eeuw werd er in Nederland niet veel hulp geboden om snel een baan te vinden. Zo gebruikte ik de tijd om mijn kunstenaarspraktijk op te bouwen en mijn werk en netwerk verder te ontwikkelen.

Het is onmogelijk om direct na de academie al een renderende beroepspraktijk te hebben. Je werk moet zich nog helemaal ontwikkelen, je identiteit als kunstenaar moet zich nog vormen, en je moet ervaring opdoen met wat we hier dan maar ondernemerschap zullen noemen. Wat voor prijs moet je bijvoorbeeld voor een werk vragen? Waar ga je exposeren? Wie nodig je uit? Hoe maak je een persbericht? Toen ik op de academie zat, was daar in het curriculum nauwelijks aandacht voor en dat schijnt niet veel beter te zijn geworden. In Nederland bestaat er nu een speciale regeling, de WWIK, de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars, waarin het jonge kunstenaars mogelijk wordt gemaakt een aantal jaren in betrekkelijke rust hun beroepspraktijk op te bouwen. Via het zogenaamde flankerend beleid krijgen zij cursussen en loopbaanbegeleiding aangeboden en kunnen werkervaring op doen. Helaas is de Nederlandse regering voornemens deze succesvolle regeling af te schaffen, zelfs tegen de wil van de uitvoerende gemeentes in.

In de eerste jaren na de academie zocht ik naar mijn eigen vorm. Ging ik schilderen naar de werkelijkheid, zou ik fantasievoorstellingen maken of misschien abstract werken? Mijn werk ontwikkelde zich via verschillende stijlen tot een definitieve vorm, mijn vorm, die weliswaar in de loop der jaren aan verandering onderhevig was, maar niettemin herkenbaar blijkt te zijn als mijn eigen formeel-figuratieve benadering. Het aardige is, dat die eigenlijk is ontstaan in een opdrachtsituatie. Ik had de directeur van de faculteit geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam benaderd tijdens een grootscheepse renovatie van haar onderkomen. Zou ik niet voor de kunst kunnen zorgen in het vernieuwde gebouw? Ik kreeg toestemming om met een plan te komen, maakte een maquette en een ontwerp voor acht schilderijen. Uiteindelijk kreeg ik toestemming om die ook daadwerkelijk uit te voeren. De praktische problemen waar ik mij voor gesteld zag, vroegen om een benadering die heel goed bij mij bleek te passen en die het vertrekpunt werd van mijn eigen werkwijze. Zo beperkte een opdracht dus niet zozeer mijn vrijheid, maar bood het juist een kader op basis waarvan ik mijn grenzen kon verleggen. Later heb ik meermalen meegemaakt dat een opdrachtsituatie leidde tot nieuwe uitdagingen en ontwikkelingen in mijn werk.

Tegelijkertijd las ik in die beginjaren boeken over kunst en esthetica en ontdekte ik geleidelijk aan wat ik wilde en wat mijn eigen standpunten waren. Ook verdiepte ik mij in teksten van beroemde kunstenaars als Van Doesburg, Mondriaan, Kandinsky, De Koning en Beuys, en wond ik mij op over de vaak onvoorstelbare onzin ervan. Ik denk dat ik daarbij veel heb gehad aan mijn wetenschappelijke achtergrond. Die stelde mij in staat om mij kritisch te verhouden tot teksten en attitudes die in de kunstwereld algemeen werden geaccepteerd, maar waarvan ik vond dat er nogal wat op af te dingen viel. Mijn studie politicologie gaf mij niet alleen een basis om helder en kritisch te denken, maar ook de vaardigheden om mijn standpunten mondeling of schriftelijk te verwoorden. Ook dat is heel belangrijk voor het ondernemerschap dat je als kunstenaar aan de dag moet leggen.

Groei van mijn identiteit als ondernemer
Mijn eerste tentoonstelling was in een bibliotheek en ik nodigde iedereen uit die ik kende. Op basis van mijn werk werd ik al snel gevraagd voor andere tentoonstellingen en zo begon mijn maatschappelijke loopbaan als kunstenaar. Ik heb nooit echt geprobeerd een vaste galerie te vinden. Om eerlijk te zijn, ik wist niet hoe ik dat aan moest pakken. Galeriehouders vond ik vaak arrogant en ik kon en kan nog steeds niet leven met de absurd hoge verkoopcommissies van de doorsnee galerieën. De kern van mijn publiek bestaat uit mensen die ik ken, familie, vrienden, kennissen en klanten die ik tegenkom. In de 26 jaar dat ik nu als beeldend kunstenaar werk, heb ik op vele verschillende plekken mijn werk tentoongesteld: bibliotheken, kerken, gemeentehuizen, ziekenhuizen, ministeries, theaters, ateliers, galerieën, bedrijven, particuliere woonhuizen en enkele musea. Ik heb schik in de gedachte dat ik de kunst naar de mensen toebreng, in de volle overtuiging dat goede kunst ook door iedereen herkend kan worden.
Hoewel ik dus zeker actief was met exposeren, werk verkocht en initiatieven nam om opdrachten te krijgen, kon ik er in mijn beginjaren niet van leven en acteerde ik nog niet zo bewust als ondernemer. Eigenlijk was ik nog bezig om mijn identiteit als kunstenaar vorm en inhoud te geven. Pas daarna ontstond de oriëntatie op het ondernemerschap. Op een gegeven moment keek ik eens naar wat ik zoal maakte per jaar en welke prijzen ik daarvoor vroeg. Ik kwam tot de onthutsende bevinding dat zelfs indien ik al mijn werk zou verkopen, ik nooit een voldoende jaarinkomen kon verwerven. Vanaf dat moment heb ik mijn prijzen substantieel verhoogd. Om mijn schilderijen maakte ik mooie sierlijsten, met het idee dat dit bevorderlijk was voor de verkoop. Ik weet nog goed dat ik daarna voor het eerst een tentoonstelling in een bedrijf had en dat ik direct vier schilderijen verkocht voor de nieuwe, veel hogere prijzen. Het werkte dus.

Voor het eerst leek het mogelijk om de ambitie te realiseren die ik wel had met mijn werk. Ik wilde zelfstandig zijn en in mijn eigen levensonderhoud kunnen voorzien met het maken van mooie schilderijen. Misschien was het mooi inlijsten van mijn werk wel de eerste werkelijke daad van echt ondernemerschap. Ik werd mij hoe langer hoe meer bewust van de positie van de kijker. Waarom en wanneer zou die overgaan tot aankoop van een kunstwerk? Hoe maak ik zelf eigenlijk mijn keuzes als ik iets wil aanschaffen? En ik realiseerde mij dat het geklaag van veel van mijn collega’s over het gebrek aan belangstelling en koopbereidheid van het publiek, niet terecht is. Interesse moet je zelf wekken. Die klant komt niet vanzelf naar mij toe, waarom zou hij of zij ook? Ik begon te praten en te lezen over marketing en verkooptechnieken, over het maken van publiciteit, over anders denken, omdenken, netwerken, honderd manieren om succes te hebben en noem maar op. Niet dat ik nu alles even serieus nam, maar ik kreeg wel nieuwe ideeën en werd gestimuleerd om te zoeken naar nieuwe wegen. Een van de dingen bijvoorbeeld die echt zijn blijven hangen heeft betrekking op netwerken. Heel simpel: voor netwerken moet je naar buiten. Dat heb ik altijd in mijn hoofd en het helpt mij soms om een opening of evenement te bezoeken waar ik eigenlijk geen zin in heb.

Dat bewustzijn van de positie van het publiek was op een bepaalde manier ook heel bevrijdend. Voorheen was ik als kunstenaar afhankelijk van het acteren van de ander. Ik was degene met de vraag. Maar in de loop der jaren draaide dat om. Hoe langer hoe meer ging ik zelf als cultureel ondernemer handelen. Ik werd degene die iets te bieden had. Deze omslag was psychologisch niet gemakkelijk, vooral omdat je als kunstenaar de markt op gaat met het product dat je zelf hebt gemaakt. Een afwijzing kan dan al snel worden ervaren als iets heel persoonlijks. En het zelfvertrouwen dat je nodig hebt om een ander te overtuigen, kan al snel worden gevoeld als onecht en pretentieus. Juist omdat je als maker de beperkingen zo goed kent van je product. Ik heb dit in mijn hoofd zo opgelost dat ik als kunstenaar doe wat ik kan. Het is wat het is, beter of anders kan ik het niet. Uiteindelijk is die zelfacceptatie nodig om actief en effectief te zijn, zowel op artistiek als commercieel gebied.

In de afgelopen decennia is mijn werk zich qua vorm en inhoud blijven ontwikkelen. Ik werk gestaag door aan de opbouw van mijn oeuvre en exposeer mijn recente schilderijen minstens enkele keren per jaar. Nieuwe inspiratiebronnen vond ik in andere landen. Vanaf 2006 werk ik regelmatig enkele maanden achtereen in Noorwegen. Ik heb daar net als in Nederland nieuwe contacten gelegd, die hebben geleid tot een extra afzetgebied. Regelmatig exposeer ik mijn Noorse werk nu ook in Noorwegen en gelukkig koopt men mijn schilderijen daar ook. Er is een boek met afbeeldingen van mijn schilderijen gemaakt waarvoor ik zelfs een subsidie van de Noorse staat heb ontvangen. Het boek is uitgebreid (en zeer positief) besproken in de landelijke pers.

Enkele kanttekeningen tot besluit
Door zo mijn werk in eigen beheer tentoon te stellen en te verkopen, is mijn privé-leven erg verknoopt geraakt met mijn werk. Het vraagt veel tijd om sociale contacten bij te houden en iedereen persoonlijke aandacht te geven. Het is wel de manier waarop ik het wil, het past bij mij en de zorgvuldigheid die mijn schilderijen kenmerkt. Maar mijn schilderwerk komt wel eens in het gedrang. Voor het creatieve, artistieke proces heb ik een gevoel van tijd nodig en een naar binnen gerichte concentratie. Terwijl goed ondernemerschap juist een dynamische tijdsbenutting vereist en een naar buiten gerichte concentratie. Dat wringt wel eens en het is misschien ook wel de voornaamste reden dat ik mij graag enkele maanden per jaar terugtrek om in het buitenland te werken. Maar ook daar krijg ik steeds meer contacten te onderhouden die een bedreiging vormen voor de rust die ik zoek voor mijn creatieve werk. Ongetwijfeld zou het goed zijn om opnieuw mijn blik te verruimen en nieuwe buitenlandse markten aan te boren, maar er is eenvoudigweg een fysieke grens aan de tijd en energie die ik heb.
Op de academie vertelde mijn docent mij eens dat je als professioneel kunstenaar toch minstens een dagdeel in de week moest besteden aan andere taken dan het schilderen zelf. Op dat moment leek mij dat wel erg veel, ik had geen idee waarmee je dan de tijd moest vullen. Nu ben ik zeker enkele dagen in de week kwijt aan administratie, het bijhouden van mijn web-site, het schrijven van artikelen op mijn weblog en tekstjes op facebook, het aanvragen, organiseren en inrichten van exposities, het verzorgen van mailings en het versturen van uitnodigingen, het ontvangen van mensen op mijn atelier en het onderhouden van alle contacten die daarvoor nodig zijn. Dat maakt dat mijn werk heel veelzijdig en uitdagend is, iets waar ik erg van geniet. Maar het vraagt tegelijkertijd veel tijd en energie. Nu ik ouder word, valt me dat wel eens zwaar.

Ik realiseer me ook dat mijn positie waarschijnlijk niet beter of anders wordt. Zonder goede galerie en presentaties op internationale beurzen is er weinig kans op een doorbraak in de officiële kunstwereld. Dat is een nagenoeg gesloten systeem waarin kunstenaars, galeriehouders, museumdirecteuren, curatoren, collectioneurs en kunstrecensenten via informele spelregels, nauw met elkaar verbonden zijn. Als kritische buitenstaander zal ik mijn hele leven hard moeten werken om met mijn kunst in mijn levensonderhoud te voorzien. Ik heb geen pensioen of arbeidsongeschiktheidsverzekering en ieder jaar is het weer de vraag of het zal gaan lukken. Ook dat is mij wel eens zwaar te moede met het vorderen der jaren. Daar komt bij dat mijn natuurlijke omgeving, mijn eigen trouwe publiek, ook ouder wordt en daardoor minder snel geneigd zal zijn om nieuwe schilderijen aan te schaffen. Er komt een moment dat ik een nieuw en jong publiek bereid moet vinden. Maar jongeren zullen eerder interesse hebben in hun eigen leeftijdgenoten. Voor de toekomst voorzie ik hier een probleem. Zou het zelfs sowieso een goed idee zijn om in mijn denken een onderscheid in doelgroepen te maken? Dit zijn typische vragen op het gebied van marketing en publiciteit. Maar het ontbreekt me als ondernemer aan de kennis en ervaring om effectieve oplossingen te bedenken en die ook daadwerkelijk te implementeren. Ik heb eens het initiatief genomen om met een aantal mensen te brainstormen over de verdere uitbouw van mijn kunstenaarspraktijk, maar daar kwamen toch geen direct bruikbare aanknopingspunten uit.

Daar komt nog een andere kwestie bij. Ik heb er niets tegen om mijn integer gemaakte schilderijen aan te bieden op de markt. Integendeel, het pleziert mij om mij zakelijk op te stellen en te denken als een ondernemer. Ik verbeeld mij met een glimlach als een Boorman de eigenaar te zijn van een Handelsonderneming in Wereldkunst. Zeker op het moment dat ik in mijn nette pak voor een receptie op de Nederlandse Ambassade heen en weer vlieg naar Oslo om te netwerken. Mijn kosten financier ik uit eigen middelen zodat ik onafhankelijk ben en over mijn eigen tijd kan beslissen. Ik haal erg veel voldoening uit de verkoop van mijn schilderijen en ik vind het fijn als ze bij de mensen thuis boven de bank hangen. Zoals ik verschillende keren meemaakte, zijn er zelfs die hun interieur aanpassen aan een nieuw schilderij.
Maar hoever kan je als kunstenaar gaan in commerciële activiteiten? Zoals overal is er ook in de culturele sector een geduchte concurrentie. Ik probeer mij op een natuurlijke, niet al te nadrukkelijke wijze te onderscheiden en te profileren met begrippen als gedegenheid, vakmanschap, kwaliteit, exclusiviteit, uniciteit en authenticiteit. Mijn werk richt zich, zonder aanmatigend te willen zijn, met humor en lichtheid, op zingeving, op humanitaire waarden, op het menselijk bestaan, op existentiële en universele vragen.
Kan en moet ik dan mijn schilderijen aanbieden voor een psychologische verkoopprijs van bv. 3999,00€? Moet ik uitverkoop houden af en toe, kan ik speciale, voor het publiek voordelige acties in gang zetten? Zal ik een klantenkaart aanbieden, een voordeelpas, een vriendenclub oprichten misschien? Of zal ik ter vergroting van mijn afzetmarkt prints laten maken van mijn schilderijen, eventueel op canvas, en die dan goedkoop aanbieden? Moet ik samenwerkingsverbanden aan gaan, en zo ja, met wie en hoe word ik daar dan zelf ook een beetje beter van?

Het zijn ideeën, jazeker, maar ondergraaf ik daar nu juist niet mijn identiteit als integere kunstenaar mee? Zou ik met een dergelijke commerciële manier van handelen niet juist afbreuk doen aan mijn profiel, aan mijn ‘merkwaarde’? Of kan ik misschien effectiever als ondernemer optreden op een geheel andere manier? Moet ik volgens heel andere lijnen denken?

Op de achtergrond van mijn bestaan als kunstenaar spelen dergelijke vragen een rol. Ik beleef er zeker ook plezier aan om ermee bezig te zijn. Dagelijks gaat er van alles door mijn hoofd maar dat ene, briljante idee waar ik ineens een groot publicitair en commercieel succes mee boek, moet nog altijd komen. Het komt niet. Daar ben ik misschien net iets teveel kunstenaar en te weinig ondernemer voor.
Mijn prioriteit ligt uiteindelijk bij de magie van het schilderen; het op een smetteloos wit, leeg doek tevoorschijn toveren van een wereld die er daarvoor niet was.
Al zijn mijn financieel-economische vooruitzichten dan onzeker en misschien niet al te florissant, ik heb vertrouwen in de toekomst en bovendien: ik heb het mooiste vak van de wereld.