home

 

 

In Museum Schokland is van 24 februari tot 31 mei 2020 de jubileumtentoonstelling 'Innerlijke landschappen' te zien van Paul Dikker.
Gerrit Jan Wolffensperger, fotograaf en oud-politicus, opende de tentoonstelling op 23 februari met de onderstaand woorden.

Zoals u op de uitnodiging voor deze opening hebt kunnen lezen viert Paul Dikker dit jaar zijn 35-jarig jubileum als kunstenaar.
Hij staat daarin niet alleen.
Gisteren hoorde ik op de televisie dat ook Gerard Joling op dit moment zijn 35-jarig jubileum als artiest en kunstenaar viert.
Onze welgemeende felicitaties gaan natuurlijk uit naar beide jubilarissen.
Maar alle gekheid op een stokje.
Hier staat gelukkig Paul Dikker centraal en wij zijn hier om zijn werk te bewonderen.
Praten over Paul en zijn werk is eigenlijk niet goed mogelijk zonder een onderscheid te maken tussen een aantal onderscheidende kwaliteiten die hij in zich verenigt.
Paul als kunstenaar, als kunstfilosoof, als ondernemer, en als vriend.
Aan elk van die kwaliteiten zal ik een kort woord wijden.

 

 

Dat Paul een voortreffelijk en indrukwekkend beeldend kunstenaar is kunt u op deze tentoonstelling zelf constateren.
Mijn persoonlijke bewondering voor zijn werk geldt niet alleen de esthetiek er van, het is gewoon heel erg mooi, maar ook het feit dat het werk uniek is, dat het getuigt van een grote eigenheid.
Ik ken eigenlijk niets dat er mee te vergelijken valt, en dat alleen al is bijzonder.
Voor u als toeschouwers is misschien interessant dat ik Paul gevraagd heb hoe hij toch van zijn Noorse schilderijen is gekomen tot de non-figuratieve beelden van daarna.
Om te beginnen is Paul iemand die voortdurend in zijn werk grenzen wil doorbreken, die niet gemakzuchtig wil blijven stilstaan bij een eenmaal gevonden stijl.
Vanuit de landschappen is hij gaan inzoomen op het steeds kleinere, op planten, takken en bladeren, en daarbij gebruikt hij een camera.
Hij componeert beelden met fotoshop, en ontdekt zo de motieven voor de beelden die hij in meerdere lagen verwerkt in zijn doeken.
Zelf zei hij daarover:
"Aan de ene kant verlies ik het houvast van de zichtbare natuur, anderzijds is het heel bevrijdend om nog meer dan vroeger mijn eigen wereld te kunnen creëren".

Wat opvalt bij lezen over Paul is de behoefte om zijn werk te duiden.
Dat is niet gemakkelijk; met enige ironie citeer ik uit de aankondiging van zijn expositie in de Amsterdamse Arti-galerie:
"Met zijn schilderijen creëert hij een open universum dat zich niet laat vangen in alledaagse interpretaties.
Zijn werk is een lofzang op de schoonheid en het mysterie van het leven in zijn stille onbegrijpelijkheid."

In het door Paul zelf uitgegeven WAW–magazine wordt de – overigens onvindbare – Finse cultureel antropoloog Paavali Virtanen opgevoerd, die Paul bestempelt als de eerste perifeer sententialistische kunstenaar.
Wat dat is mag Joost weten, maar Virtanen schrijft:
"Zijn schilderijen zijn als gezangen waarvan de echo’s zweven boven de meren, zich vermengen met de geluiden uit het regenwoud of weerkaatsen tegen de kale muur van een reeds lang verlaten fabrieksterrein".

Ik zou zeggen: oordeelt u zelf maar, en maak uw eigen duiding.

Dan Paul als kunstfilosoof.
Dat hij over kunst heeft nagedacht en geschreven is niet verwonderlijk voor iemand die als academicus is opgeleid tot politicoloog.
Ik geef u één citaat, omdat ik het relevant vind voor het werk dat u ziet.
"Wil een kunstwerk begrijpelijk zijn, dan dient er een relatie met de zichtbare werkelijkheid te zijn. Zo simpel is het. Een kunstwerk dat niets anders is dan afbeelding, nabootsing van de werkelijkheid, is saai en fantasieloos; een kunstwerk dat louter de individuele subjectiviteit van de kunstenaar uitdrukt is ontoegankelijk, nietszeggend en decoratief. Een goed kunstwerk dient de werkelijkheid daarentegen te verbeelden. Een kunstenaar die de werkelijkheid transformeert, verhoudt zich tot die werkelijkheid, en kan juist door die verhouding zijn eigen subjectiviteit tot uitdrukking brengen. De zichtbare werkelijkheid, de natuur, dient dus uitgangspunt van de kunst te zijn."

Dat Paul Dikker als een van de weinige kunstenaars, leeft van zijn werk, vrij en in opdracht, zonder subsidie, maakt hem noodzakelijkerwijs ook tot ondernemer.
Hij houdt afstand van beurzen en van wat hij omschrijft als "snelle, modieus geklede galeriehouders die met behulp van doorzichtige praatjes een schilderij proberen te verkopen", en dat nog afgezien van de in zijn ogen absurd hoge verkoopcommissies van de doorsnee galerieën.
De kern van zijn publiek bestaat uit mensen die hij kent, familie, vrienden, kennissen en klanten die hij tegenkomt. Van mond tot mond reclame dus.
En hij maakte kennis met de wetten van de markt.
Ik citeer:
"Op een gegeven moment kwam ik tot de onthutsende bevinding dat zelfs indien ik al mijn werk zou verkopen, ik nooit een voldoende jaarinkomen zou verwerven.
Vanaf dat moment heb ik mijn prijzen substantieel verhoogd. Om mijn schilderijen maakte ik mooie sierlijsten, met het idee dat dat bevorderlijk was voor de verkoop.
Toen ik daarna voor het eerst een tentoonstelling had verkocht ik direct vier schilderijen voor de nieuwe, veel hogere prijzen."

Dit lijkt me overigens kenmerkend voor de kunstmarkt.
Als cultureel ondernemer vraagt hij zich ook af of hij gebruik moet maken van verkooptechnieken als het aanbieden van een schilderij voor € 3999,90, van uitverkoop, een klantenkaart of een voordeelpas, nou nee, dus, is ook zijn conclusie.

Tot slot Paul Dikker als vriend.
Wij kennen elkaar als bestuursleden van Pictoright, de onvolprezen auteursrechtorganisatie voor beeldende makers.
Ik heb hem daar leren kennen als een buitengewoon aardig mens, bescheiden, maar als het er om gaat met een opvallend heldere mening.
In zijn oordeel is hij afgewogen, onderzoekend, maar reëel.
In dat bestuur schroomt hij niet om het belang van de beeldend kunstenaars soms duidelijk naar voren te brengen, maar altijd met oog voor de gezamenlijkheid, voor de meningsvorming in het team dat een bestuur moet zijn.
Dit alles overziende is het mij een eer en een genoegen om de expositie 'Innerlijke landschappen' van Paul Dikker te openen.

Gerrit Jan Wolffensperger